Wat het vertaalproject naar het Italiaans zo leuk maakt, is dat ik in een erg rustig tempo van 10 pagina’s per dag vertaal en tegelijk drie LLM’s inschakel om ook de Italiaanse literatuur beter te leren kennen door ze steeds te vragen mijn werk in de Italiaanse canon te plaatsen. Vandaag kwamen ze aanzetten met Guido Morselli, weer iemand die ik nog nooit heb gelezen. Hoe meer onderzoek ik doe, hoe dieper mijn verbazing hoe rijk de Italiaanse cultuur aan schrijvers is.
Morselli fascineert me meteen. Een schrijver die pas na zijn dood werd ontdekt en wiens werk, ondanks herhaalde afwijzingen door uitgevers, nu als visionair wordt beschouwd. Zijn Dissipatio H.G. – een roman over de verdwijning van de mensheid, geschreven met een melancholische precisie – doet me denken aan de manier waarop ik zelf soms naar de wereld kijk: een plek waar het absurde zich steeds dieper verankert, waar de laatste echte individuen enkel nog als schimmen bestaan, verdwijnend in de mist van een maatschappij die geen ruimte meer laat voor bezieling.
Wat ik merk, nu ik mijn werk in een andere taal herschep, is dat de canon in Italië veel dynamischer aanvoelt dan in Nederland. Hier duiken schrijvers als Morselli, Landolfi, en Savinio op, auteurs die nooit de grote bekendheid hebben gekregen van een Calvino of Eco, maar die binnen literaire kringen wel als essentiële stemmen worden beschouwd. In Nederland lijkt de literaire ruimte veel strakker omlijnd, meer gebonden aan het institutionele oordeel, terwijl in Italië de mogelijkheid om buiten de officiële kanalen een plaats te verwerven nog steeds springlevend is.
Ik heb Dissipatio H.G. meteen besteld.
Vandaag een paar gedichten van Eugenio Montale:
In de slaap
Het gezang van de uilen, wanneer een regenboog
met onderbroken hartslagen vervaagt,
de kreunen en zuchten
van de jeugd, de dwaling die de slapen
omsluit en de vage schrik van ceders
die door de stoot van de nacht worden verplaatst –
dit alles kan tot mij terugkeren,
opwellen uit de greppels,
breken uit de rotondes, mij wekken
bij jouw stem. Scherp steekt
het geluid van een wrede giga,
de tegenstander sluit
het vizier over zijn gezicht.
De maan dringt binnen,
amaranthrood in gesloten ogen,
het is een wolk die opzwelt;
en wanneer de slaap haar verder draagt,
is het nog steeds bloed, voorbij de dood.
*
De oorbellen
Geen schaduw van vleugels blijft achter in de roetnevel
van de bol. (En van jou is er geen spoor meer.)
De spons is voorbijgegaan en heeft
de weerloze schitteringen uit de gouden cirkel gewist.
Jouw stenen, de koralen, het machtige rijk
dat je ontvoert – ik zocht het; ik vlucht
voor de godheid die zich niet incarneert,
de verlangens die ik draag totdat hun bliksem vergaat.
Buiten zoemen elytra, de waanzinnige dodenwake
gonst en weet dat twee levens geen gewicht hebben.
In de omlijsting keren de slappe
kwallen van de avond terug.
Jouw afdruk zal afdalen: onder jouw lellen
stuiten vale handen, overmand, de koralen.
*
De waaier
Ut pictura... De lippen die verwarren,
de blikken, de tekens, de dagen reeds gevallen,
ik probeer ze daar vast te leggen,
zoals in een cirkel van een omgekeerde telescoop,
stil en onbeweeglijk, maar levendiger dan ooit.
Het was een draaimolen
van mensen en machines op de vlucht
tussen die rook die Euro sloeg,
en al markeert de dageraad ons
met een siddering en breekt de nevels.
Licht van parelmoer, de duizelingwekkende
klif verslindt nog steeds slachtoffers,
maar jouw veren verbleken op de wangen
en de dag is misschien gered.
O dichte slagen,
wanneer jij je opent, of ruwe bliksems,
of stortregens op de horden!
(Sterft wie jou herkent?)
*
De ark
De lentestorm heeft
de paraplu van de wilg ontwricht,
in de aprilwervelwind
is de gouden vacht verstrikt geraakt in de tuin,
die mijn doden verbergt,
mijn trouwe honden, mijn oude
dienstmeiden – hoeveel zijn er sinds toen,
(toen de wilg blond was en ik
zijn ringen met een katapult afschoot)
afgedaald, levend, in de valstrik.
De storm zal hen zeker weer verzamelen
onder dat vroegere dak, maar ver,
verder dan dit door bliksem getroffen land
waar kalk en bloed koken
in de afdruk van een menselijke voet.
De pollepel dampt in de keuken,
zijn cirkel van weerspiegelingen
accentueert de benige gezichten, de spitse snuiten
en beschermt ze, achterin,
de magnolia – als een zucht hen daarheen drijft.
De lentestorm schudt met een blaf
van trouw mijn ark, o verlorenen.
*
Geen antwoord van Robert Kruzdlo op mijn brief van gisteren. Moet ik mij zorgen gaan maken? Is hij de grotten ingedoken?
*
Voorlopig even de laatste, want ik moet bezig met het leegruimen van het huis.
U groet,
Martinus Benders, 19-03-2025