In Amanita Muscaria, the Book of the Empress betoog ik dat Genesis geen scheppingsverhaal is maar de eerste vorm van een drugswet. De appel staat natuurlijk symbool voor de Amanita Muscaria, en die mocht je van de kerk niet meer plukken
omdat de effecten van deze paddenstoel als onwenselijk werden gezien: hij maakt namelijk assertief en als je allerlei stammen onder controle wilt brengen met een of
ander sprookje is het uitbannen van die paddenstoel de eerste stap.
En zo kan het zijn dat ik nu in een land leef waar allerlei mensen in stropen geloven, want het bos is van den Koning. Deze middeleeuwse figuren weten zelf ook best dat er steeds minder dieren komen en er een ware insectengenocide aan de gang is, waardoor de mycelia hun sporen steeds slechter kunnen verspreiden. Maar, Efteling!
Niet plukken, want, Supermarkt! O ja. Knettergestoord, met andere woorden, en daar gaat deze Antifonische gedichten met name over.
Dankzij dit soort mensen sterven paddenstoelen sneller uit. Een andere manier om dit te zeggen heb ik niet. Een paddenstoel is de vrucht van een mycelia. Die produceert hij juist om zijn sporen te kunnen verspreiden. Als je een paddenstoel plukt help je het mycelia met die verspreiding, laat je de paddenstoel staan dan verpietert hij
en kan hij het mycelium veel minder effectief bedienen.
Misschien hadden de paddenstoelen vroeger de mens niet nodig, maar toen waren het voornamelijk de vele insecten die voor verspreiding van de sporen wisten zorgen.
Die insecten zijn nu afwezig.
Dankzij de middeleeuwse figuren is de paddenstoelendiversiteit in ons land steeds kleiner geworden. Ik pluk vaak in Polen, waar men een pluktraditie heeft, en daar is de diversiteit en hoeveelheid paddenstoelen veel en veel beter. Ja, dat is dankzij
dat plukken.
Poolse paddenstoeljagers gooien vaak een paddenstoel als ze die niet meenemen hoog de lucht in, juist om het mycelia te helpen zich te verspreiden. Die mensen hebben de natuur wél begrepen.
Maar die middeleeuwse figuren die de natuur als een museum zien? Ach en wee.
Het gaat helemaal niet goed met de paddenstoelenstand in Nederland. Die wordt steeds monotoner en dat heeft veel te maken met lieden die menen dat het bos eigendom is van een of andere tiranieke sprookjesfiguur.
En daar zien we de triomf van het onbegrip, het falende verstand dat de natuur onderwerpt aan zijn kleingeestige wetten. Wij leven in een tijdperk waar de mensen hun levens leiden onder de schaduw van kartonnen kastelen, waar elk blad, elke tak en elke vrucht in eigendom is verklaard door een onzichtbare hand, de hand van de Koninklijke boswachter, die niet alleen de jacht op wild, maar ook de jacht op waarheid heeft verboden.
Want stel je voor, stel je voor dat wij, stervelingen met niets dan vlees en botten, de paddenstoel zouden zien voor wat hij werkelijk is! Niet slechts een vrucht van het mycelium, maar de laatste stem van een verborgen wereld, een ondergrondse intelligentie die zijn sporen met zorg en precisie de wereld in slingert, wachtend, altijd wachtend, op die ene zeldzame kans om te groeien, om zich te verspreiden, om opnieuw te leven.
Ik kies in mijn nieuwe bundel doelbewust voor de Antifonie als voornaamste vorm: het zijn gedichten die steeds op elkaar reageren, zoals ook deze twee het doen.
Stropen in hoger verband: de goddelijke kracht van het lekker aan stukken scheuren
van een geitje, welke je voor de beschaafde gasten natuurlijk verbergt.
De hogere honing, zeg maar.
Uw toegenegen mycoloog Martinus 06-10-2024