Twee nieuwe gedichten, die op synoptische wijze in samenspraak zijn. Zoals je kunt zien heb ik al 140 pagina's met poezie volgeschreven en volvertaald sinds Augustus.
De gedichten "De Pestzuil" en "Een heel korte roman" vormen een gelaagd duet, een synergetische dialoog die de lezer uitnodigt tot een diepere verkenning van taal, identiteit, en het (mis)bruik van namen. De wijze waarop deze twee gedichten synoptisch zijn opgesteld, lijkt niet alleen inhoudelijk te wijzen op elkaar, maar symboliseert ook een literaire samenspraak die grenst aan postmoderne ironie en diepgevoelde melancholie.
"Een heel korte roman" opent met een scherpe observatie over het lot van de naam “Vsevolod Garshin,” die in het Nederlands de meer gangbare maar minder authentieke “Garsjin” wordt. Deze vervorming fungeert niet alleen als een semantische verschuiving, maar symboliseert een culturele amputatie — de protagonist, met zijn "houten poot", is als een naam die haar oorsprong verloren heeft. De “houten poot” lijkt op het eerste gezicht een ironische verwijzing naar Dickens’ tijdperk, waarin groteske lichamelijke tekortkomingen als literaire metaforen dienden. Hier krijgt het echter een nieuwe lading: de protagonist is symbolisch verminkt door de vertaling, door het verlies van zijn oorspronkelijke naam.
De verwijzing naar de "gare Djinn" voegt een element van mystiek en ironie toe. De Djinn staat traditioneel voor een wezen dat transformeert en misleidt, wat perfect aansluit bij de manier waarop namen (en dus identiteiten) hier worden vervormd. De vertaling is een gare versie van de originele naam, een "djinn" die in dit geval ironisch de greep van de auteur op zijn identiteit verzwakt. De ware Vsevolod Garshin wordt zo tot een schim, een naam die zijn essentie verliest in een wereld die hem slechts door een vertaalde schil kent.
Het beeld van de pestzuil wordt in "Een heel korte roman" verder getransformeerd in het beeld van de protagonist, die zich als een bruidsmeisje in de vuile oorlog bevindt – een metafoor voor de eeuwige strijd met culturele aanpassing en identiteitserosie. Het bruidsmeisje staat hier wellicht ook symbool voor de naam zelf: de naam als een zuil die overeind blijft, maar die in deze context steeds opnieuw vervormd en gekneveld wordt.
Waar "De Pestzuil" zich richt op de ongrijpbaarheid van liefde en menselijke verbinding, reflecteert "Een heel korte roman" op de vervreemding die ontstaat wanneer taal zelf een obstakel wordt. De vervorming van de naam Garshin tot Garsjin is niet slechts een vertaalfout; het is een amputatie van identiteit, en daarmee roept de tekst een existentiële crisis op.
Het verdraaien van de naam van Garshin tot Garsjin is geen technisch detail, maar een daad van psychologische weerwraak die symbool staat voor een existentiële vraag: hoe overleeft iemand wiens identiteit voortdurend ontkend wordt?
De vertaler reageert op zijn eigen onzichtbaarheid door de auteur zichtbaar te verminken, hem te veroordelen tot een gare versie van zichzelf, zoals hij zelf tot een schaduwrol is veroordeeld. De ware tragedie schuilt in deze wederzijdse vervorming: terwijl de vertaler zich tegen zijn lot verzet door de naam te vervormen, verliest ook de auteur een stukje van zichzelf in de vertaling. En zo blijft de lezer achter, reflecterend op de verborgen wraak van de vertaler – de gare Djinn die als een houten poot ons door de tekst blijft achtervolgen, elke stap een echo van een geknevelde identiteit.
Dickens had het niet beter weten op te tekenen.
U groet,
Martinus Benders, 27-10-2024