El Trono
Lo tengo desde hace veinte años.
Huele a higos podridos y a lluvia antigua.
Lo tengo desde hace veinte años,
y él me tiene a mí.
Hace tiempo que se rindió,
pero no escuché
su canto crujiente entre jadeos.
Tiene la espalda ancha,
su propio territorio,
y un desamor que nunca cicatriza.
Es el último de una vieja estirpe
y por eso no muy aventurero —
pero sí acogedor.
Acarícialo y gruñe,
golpéalo y canta como buzón vacío,
mamut de tela,
pulpo sin mar.
Perro de hechicero
que solo ladra
por pura comodidad nómada.
Y quien lo sacude,
encuentra en su polvo
los huesos de la acera.
Met de Spaanse vertaling van ‘Fauteuil’ is de eerste reeks voltooid.
Zo intensief bezig zijn met je eigen bundel is ergens boeiend - ik had altijd het idee dat ‘Willem’ een van mijn mindere bundels was, in tegenstelling tot wat de kritieken
zeiden, die ik in nl volstrekt onbetrouwbaar vindt - alleen al om het nuchtere feit dat dichters en schrijvers zulke recensies voor het Letterenfonds moeten scoren om geld
te krijgen. Dat Letterenfonds heeft de hele literatuur verpest met die volstrekt ondoordachte en schoolse methodiek.
Als ik na al deze vertaalwoede zou moeten duiden hoe goed de bundel is kom ik op een 10-15 gedichten die universeel zijn, dat wil zeggen echt goed genoeg om de tand des tijds te overleven. Dat is voor een dichtbundel heel veel en dus is het eindoordeel wat mij betreft: hele goede bundel.
Ik heb erg veel ervaring met vertalen, ook van andere dichters. Omdat ik zoveel ervaring heb weet ik precies wat wel te doen en wat juist niet. Ik weet wanneer je vast moet houden aan trouw-aan-het-origineel en wanneer je dat nu juist niet moet doen.
De goede vertaler is (denk ik) even zeldzaam als de goede dichter. Nederland heeft echt goede vertalers gehad, maar tot nogtoe vond ik die vooral in de proza terug, ik hou van die oude Chekhov vertalingen van Charles Bastiaan Timmer, daar heb ik ontzettend van genoten. Die moesten later om mij onbegrijpelijke redenen worden ‘gemoderniseerd’ om de geestelijke afkalving van het publiek op de voet te volgen.
En dan hebben we nog de vertaler van Gombrovicz, Paul Beers, wiens vertalingen ik ook erg kon waarderen.
Dus goede vertalers zijn er genoeg — mijn eigen kennis is gebrekkig. Ik lees nu Bolaño’s 2666, en ook die vertaling lijkt prima. Ik kom langzaam door het boek heen. Ik vermoed dat het me een half jaar zal kosten om dit duizend pagina’s dikke geval te lezen. Het kan sneller, zeker, maar ik vind vijf à tien pagina’s per dag een prettig tempo, waarin ik het boek echt kan verwerken. Ik heb besloten dat Bolaño en Herrenberg voorlopig de laatste persoonlijke aanvullingen op mijn canon zijn — en dat ik er dus de tijd voor neem.
Een mens heeft geen oneindige ruimte in zijn canon, en dus komt het griezelig nauw welke keuzes je maakt. Maar het moderne publiek lijkt al tevreden te zijn met het simpele feit dat het überhaupt nog kan lezen. Horror!
Bolaño beschouwde zichzelf in de eerste plaats als dichter, en zijn proza leest dan ook als een uitgerekt gedicht. De vertaling van 2666, in handen van Arie van der Wal, is degelijk werk. Hij weet de droge, zinderende ironie en de bijna verslaggevende stijl van Bolaño knap over te brengen, zonder in saaiheid te vervallen. Ook al is Bolaño’s Spaans vaak helder, er sluimert in zijn syntaxis een ondertoon die lastig te imiteren is zonder je eigen toon te verliezen.
Lupe
Ze werkte in de Guerrero, een paar straten van Juliáns huis vandaan,
ze was zeventien en had een kind verloren.
Die herinnering deed haar huilen in dat hotel Trébol,
ruim en donker, met een badkamer en bidet – de ideale plek
om er een paar jaar te wonen. De ideale plek om een boek
met apocriefe herinneringen te schrijven,
of een bundeltje
griezelgedichten.
Lupe was mager, had lange, gevlekte benen
zoals een luipaard.
De eerste keer kreeg ik niet eens een erectie:
ik verwachtte er ook geen.
Lupe vertelde over haar leven
en over wat geluk volgens haar was.
Een week later zagen we elkaar weer. Ik vond haar terug
op een straathoek, tussen andere tienerhoertjes,
geleund tegen de spatborden van een oude Cadillac.
Ik geloof dat we blij waren elkaar te zien. Vanaf dat moment
begon Lupe me dingen te vertellen over haar leven, soms huilend,
soms terwijl we vreeën, bijna altijd naakt in bed,
hand in hand naar het plafond starend.
Haar kind werd ziek en Lupe beloofde aan de Maagd
dat ze zou stoppen met haar werk als haar baby zou genezen.
Ze hield zich een maand of twee aan die belofte en moest toen terug.
Kort daarna stierf haar kind, en Lupe zei dat het haar schuld was
omdat ze haar belofte aan de Maagd niet was nagekomen.
De Maagd had het engeltje meegenomen vanwege een gebroken belofte.
Ik wist niet meer wat ik moest zeggen.
Ik hield van kinderen, zeker,
maar het zou nog jaren duren voor ik zou weten
wat het betekende er zelf een te hebben.
Dus hield ik mijn mond en dacht aan hoe vreemd
de stilte in dat hotel klonk.
Of de muren waren dik, of wij waren de enige gasten,
of de anderen openden hun mond niet eens om te kreunen.
Het was zo makkelijk om Lupe te beheersen en je een man te voelen
en je meteen ellendig te voelen. Het was makkelijk haar
in je ritme te brengen en makkelijk naar haar te luisteren
als ze vertelde over de laatste horrorfilms die ze gezien had
in bioscoop Bucareli.
Haar luipaardbenen klemden zich om mijn middel,
ze drukte haar hoofd tegen mijn borst, op zoek naar mijn tepels
of naar de hartslag onder mijn huid.
"Dat is wat ik wil zuigen," zei ze op een nacht.
"Wat, Lupe?"
"Je hart."