In Gedichten om te Lezen in het Donker stierf mijn vader live op pagina 104, toen ik een gedicht zat te componeren. Ik zat op mijn bed in Galicië en plots belde de politie, ze hadden mijn vader op straat gevonden. We moesten halsoverkop met de auto terug, want mijn zus was al gestorven en mijn moeder dement. Sindsdien laat ik elke keer weer op pagina 104 mijn vader sterven. Zo blijft hij eeuwig leven op pagina 104,
precies waar hij wist te sterven.
Ik heb dus geen keuze dan elke keer weer een dikke bundel componeren, u meent wellicht dat dit een smoes betaamt. Maar daar vergist u zich: de man heeft het lot zelf gekneed, en ik ben niets meer dan de gedweeë beitel van zijn eeuwige wederopstanding, elke strofe een incantatie die hem ongeduldig doet opstaan uit het plaveisel van een vervlogen straat. ‘O nee, niet weer,’ hoor ik hem bijna zeggen, als hij op pagina 104 opnieuw zijn hoofd stoot tegen de marges van mijn pen. Maar wat kan ik doen? Een andere pagina kiezen?
Ik stel me voor hoe hij met zijn handen in zijn zakken rondloopt tussen de letters, af en toe met een vies gezicht wijzend naar een metafoor die hij niet goedkeurt. Hij had altijd al een mening over mijn werk. "Een gedicht zonder klinkende kegel," zei hij eens, "is een soep zonder bal." Dat was zijn filosofie, en nu mag ik dat constant horen vanaf die pagina. Soms stel ik me zelfs voor dat hij de woorden verschuift, zoals de bijen vroeger hun korven verplaatsten in de bijbelverhalen die hij altijd citeerde – elke keer dat hij iets wilde vertellen dat ik niet snapte.
Ik las gister twee verhalen van de meesterlijke schrijver Garsjin:
Hier in vertaling van Hans Boland. Deze schrijver kan niet genoeg worden geprezen.
Het eerste verhaal, vier dagen, was al meesterlijk, maar het tweede, de kunstenaars, het trof me als een mokerslag. Het gaat wezenlijk over een man die te gevoelig is
voor de kunstwereld en de onzin die ze er verkopen. Het is een bijna perfecte parabel.
Misschien ben ik zelf ook zo’n kwartel, die oostindisch doof steeds zijn vader laat sterven op pagina 104 omdat hij niet tegen de dichtwereld is opgewassen. Elke keer als de drukkers de pagina’s van mijn bundels door hun inktzwangere vingers laten glijden, weet ik dat de dood wederom klaarstaat op bladzijde 104.
Dus ja, elke keer als een nieuwe bundel van de persen rolt, voel ik dat beklemmende gevoel van onvermijdelijkheid. Het doek valt opnieuw voor mijn vader, maar hij, de ware held van deze poëtische tragikomedie, speelt zijn rol zonder klagen. En ik? Ik blijf Oostindisch doof voor het applaus dat misschien niet eens voor mij bedoeld is.
Och, laat ik maar weer naar de muziek trekken. Ik heb gister het achterplat van mijn plaat gemaakt: deze 22 liedjes zijn allemaal klaar, maar, zoals altijd, moet alles nog een definitieve mastering ondergaan. Ah, muziek... tenminste geen pagina 104.
Wat een verademing, niet waar? Geen stiekeme bladzijde die als een sluipmoordenaar in de nacht wacht op dat ene moment om toe te slaan, om iemand te laten sterven, om een tragedie af te ronden met een punt. Geen bladzijde die stiekem op een volgende sterfte loert, alleen akkoorden die zachtjes uitvloeien in de ruimte, een gitaarsnaar die nazingt alsof ze zelf een gedicht wil schrijven, maar dan zonder de last van dode vaders of onverbiddelijke paginanummers.
De trompet blaast geen doodsklokken, de piano vormt geen grafzerken, tenzij je dat natuurlijk zo wilt. En dat is het! Het willen, het kunnen. Muziek laat zich niet vangen in de valstrik van bladzijde 104. Het maakt het proces van mastering zelfs een verademing. Elke noot heeft ruimte om op zichzelf te staan, geen bladzijde die ze velt. Elke beslissing is er één van esthetiek, niet van noodlot. Ik verwacht dat de plaat in november kan verschijnen.
U groet,
Martinus, 09-10-2024
Mooi