In haar boek Het weerklinkende woud van Theodore Roethke vat Jenijoy La Belle Roethke’s grootste uitdaging als “bewust imitator” samen: “De moderne dichter moet afstand nemen van het romantische idee van persoonlijke expressie... Hij moet als het ware door de geschiedenis van de poëzie marcheren — de gedichten uit het verleden herschrijven — zodat hij aan het einde van zijn reis een dichter is die de traditie volledig heeft opgenomen en daardoor in staat is een stap vooruit te zetten en aan die traditie bij te dragen.”
Degenen die deze bijna onmogelijke opgave aangaan — een taak die vaak op mislukking uitdraait — noem je grote dichters, mits ze slagen. Maar zoals bij Menno Wigman zien we hoe stemmen opgaan die zo iemand juist een gebrek aan persoonlijke expressie verwijten.
Het wrange is dat precies die persoonlijke expressie in werkelijkheid het fundament vormt van de romantische benadering: het idee dat jouw persoonlijke besognes iets wezenlijks zouden toevoegen aan het immense poëtische corpus. Maar het wordt door deze mensen geprojecteerd op de dichter die wél de poging waagt de traditie nog in te lijven: juist dat zou ‘romantisch’ zijn, maar niets is natuurlijk minder waar.
Hoe zou je mensen noemen die juist Sisyphus romantiek verwijten?
Interessant genoeg weerspiegelt Roethkes houding ook die van Laibach, of andersom, in de jaren 80 verkondigden zij dat er al genoeg liederen waren geschreven — het was tijd om de bestaande liederen te herinterpreteren. Achteraf gezien, behoren zij tot de meest invloedrijke groepen van dat decennium, mede omdat ze — wat aanvankelijk leek op een kunstacademiegrap — de totalitaire structuur van de westerse muziek opvallend scherp wisten bloot te leggen en te weerspiegelen.
Roethke en Trakl zijn dichters die naar mijn gevoel veel met elkaar gemeen hebben, en toch zijn beiden eigenlijk nooit serieus door een Nederlandse dichter vertaald. Ja, Roethke weliswaar indirect door Wigman, maar zonder enige vermelding van de bron. En Trakl vaak als een vingeroefening van mensen aan het begin van hun literaire ‘carrière’: een manier om even te laten zien dat men ‘een zware jongen’ is. Maar Trakl is niet zomaar een dichter om zonder ervaring te vertalen; waarom zien we niet dat juist degenen aan het einde van hun ‘loopbaantje’ zich aan Trakl wagen?
Omdat die ‘loopbaan’ in dienst stond van? Juist.
Van Roethke is er enkel een boek dat door iemand die een ‘vertaalschool’ deed is gemaakt, ik heb het inmiddels in de bestelling staan: Roethke. Theodore. Vijf gedichten, Vertaling van Katelijne De Vuyst. Tweetalige uitgave.
Maar dat is toch een vreselijk mager aanbod, zelfs als deze vertaling fantastisch zou zijn? Wat ik niet verwacht - want dit zijn geen dichters die je als proeftuin voor
een vertaalschool zou moeten gebruiken.
Kortom, alle redenen om me eens flink uit te leven. Mijn bundel ‘In het applaus en lichtstof van lampen’ gaat twee secties met Roethke en Trakl vertalingen hebben, waartussen ik wellicht de eigen gedichten ga inbedden, als een soort rivier.