De Klimaatdichter en andere Hobby’s voor het Lege Hart
https://neerlandistiek.nl/2025/02/sara-eelewn-een-man-met-aarde-in-zijn-hand/
Hoe bespottelijk ik mensen als Sara Eelen vind, die Klimaatdichter achter hun naam zetten, alsof ze door de wolken zelf werden aangewezen, alsof een zwerm ganzen in perfecte V-formatie hun naam in de lucht had geschreven met de boodschap: “Jij, jij bent het medium van Moeder Aarde”. Wat een genade. Wat een roeping. Wat een farce.
En het blijkt ook meteen uit het houterige, aftandse pseudogedicht dat deze zelfverklaarde orakels de wereld in slingeren, poëzie zo droog dat zelfs de Sahara er een regenbui van zou krijgen. Neem dit fragment, dat zich als een verdwaalde tak in de literatuur vastklampt:
Dode bladeren zuigen zich vast aan zijn voeten
bedsprei op de bosgrond.
In de zon vergaat alles, ook groevegedachten
ook namen en soorten en
En... en... en... Ja, en dan? De eeuwige opsomming, het ultieme stijlmiddel van de dichter die in paniek een boodschap zoekt. Een opsomming is geen gedicht, zoals een boodschappenlijstje geen novelle is. Maar goed, het klinkt plechtig genoeg om indruk te maken op het soort mensen dat denkt dat hun huilerige Instagram-activisme ooit een ijsbeer gaat redden.
(Wat voor hersenverkramping heb je nodig om groevegedachten geen houterig maar een dichterlijk woord te vinden? Ik weet het niet)
Het probleem met de Klimaatdichter is niet zozeer dat ze schrijven over klimaat – daar zou je nog iets boeiends van kunnen maken – maar dat ze schrijven met de overtuiging dat hun taal een vorm van morele CO2-compensatie is. Alsof de ijskappen het minder warm krijgen van hun versregels. Alsof een regenworm, diep onder de grond, ergens tussen compost en ontgoocheling, een traantje wegpinkt bij de woorden groevegedachten.
Maar het ergste is misschien nog dat deze poëzie zichzelf ernstig neemt. Poëzie moet iets doen. Het moet slaan, bijten, krassen, op z’n minst een beetje steken. Maar nee: de Klimaatdichter fluistert, voorzichtig, bedeesd, in een keurig duurzaam geproduceerd Moleskine-boekje, en hoopt dat iemand ‘mooi’ zegt in de commentaren.
(Verder las ik niet. Wie wél, is verloren.)
Door naar….Wiel Kusters
https://neerlandistiek.nl/2025/02/wiel-kusters-tolk/
Hij is de klassieke subsidiedichter: een man die in de juiste kringen de juiste meningen prevelt, zich nestelt in jury’s en adviescommissies, en zo’n diepe buiging maakt voor de ‘canon’ dat hij met zijn voorhoofd permanent tegen de schoenen van nogal matige collega-schrijvers schuurt.
Maar laten we het niet te persoonlijk maken. Het gaat tenslotte om de poëzie, niet om de man. Wat schrijft Kusters in zijn nieuwe bundel Begrijp me niet te vroeg? (En zeg eens eerlijk, heb je ooit een titel gehoord die zo bescheiden suggereert dat de lezer de fout in zal gaan, niet de dichter?)
Hier een fragment van zijn nieuwste pareltje:
Je zegt dat ik niet kijk. Ik luister naar
een beeld, naar of en hoe het tot mij spreekt.
O, kijk, de verlichtingsdichter is wakker. Hij luistert naar een beeld. Heeft hij LSD geslikt? Niet zomaar een beeld, nee, een beeld dat zich afvraagt of het zin heeft om tot hem te spreken. Hier hebben we dus niet zomaar poëzie, maar denkbeeldige beeldspraak over denkbeeldige beeldspraak. Het soort taal waarmee je in een kunstacademie met een leeg canvas in een hoek mag gaan staan huilen.
Begrijp je nu waarom ik naar je staar?
Omdat je in betekenis ontsteekt
Hier nadert de tragische climax: de dichter staart je aan, want je ontsteekt in betekenis. Betekenis als een soort ontstekingsfase in de hersenen, als een kwaadaardig gezwel. Enige zelfkennis is deze ambtelijke wichelroedeloper dus niet vreemd. Hij hoeft het papier maar aan te raken, en hupsakee:
Want lees ik jou, dan lees jij mij erbij.
Dit is pure Kusters. Een soort Dinkytoy-Escher-tekening in taal, waarin een dichter een lezer leest terwijl de lezer de dichter leest die hem leest. Poëzie als hall of mirrors voor de gesubsidieerde zelfreflectie. Het is het type zinsconstructie waarmee je indruk maakt op een culturele commissie vol gepensioneerde literatuurwetenschappers die van mening zijn dat een goede dichter ‘moeilijk’ moet klinken.
Ik wil nu wild bewegen met mijn hart,
Wie dit hardop zegt in een café, wordt de zaak uit gezet. Maar in de Nederlandse poëzie kom je er een halve eeuw mee weg.
Wiel Kusters is geen dichter, hij is een institutioneel verschijnsel, een goed gepositioneerd ornamenteel stuk van de literaire façade. Poëzie is voor hem geen kunstvorm, maar een gelegenheid tot ambtelijke zelfobservatie, een eindeloze stroom van semi-diepzinnige frasen die je precies tot het midden van een NRC-recensie brengen, maar nooit verder.
Allard Schröder
Link: https://neerlandistiek.nl/2025/01/allard-schroder-land-van-herkomst/
Daar staat hij dan, de gebeitelde kop van Allard Schröder, strak en ernstig, alsof hij ieder moment in de Nederlandse Mount Rushmore van de Poëzie kan worden gehouwen. Maar laten we eerlijk zijn: als dit gedicht zijn bewijsstuk is, dan verdient hij eerder een plekje op een verweerd bushokje langs de A7, naast een poster voor een uitverkochte André Rieu-tour.
Schröder is de dichter van de Massieve Betekenis, de man die bij ieder vers lijkt te denken: Dit is zo groots en diepzinnig, hier gaan ze van rillen bij de Volkskrant-recensie.
Lieve kinderen, kijkt allen
naar de zee en leert haar vrezen.
Dit is een opening die je kunt verwachten van een priester die in een dronken bui een preek probeert te schrijven. Die ‘lieve kinderen’ voelt al misplaatst plechtig, alsof Schröder ons aanziet voor een groepje zesjarigen in een misdienaarskoor. Maar dan komt de preek: vrees de zee!
Dat is de toon van dit gedicht: een vage, grootse waarschuwing, maar waarvoor precies? Dat wordt nooit helemaal duidelijk. Dit is poëzie die zich hult in zwaarte zonder noodzaak.
Luistert naar het almaar mompelend water
dat almaar aanspoelt en aanspoelt
en almaar aanspoelend gruizig zand van rotsen slijpt
en slijpt en slijpt en almaar slijpt.
Ah, de herhalingstruc! Schrijver zoekt ritme – vindt tikfout in zijn brein – besluit het maar als stijlfiguur te verkopen. Wat is de functie van deze opeenstapeling van almaar en slijpt? Creëert het intensiteit? Spanning? Nee. Het is poëtisch blufpoker: net doen alsof er iets heel wezenlijks gebeurt, terwijl de dichter gewoon een synoniem mist.
Dan komen de zinsconstructies waar een man van 76 jaar zich zonder ironie aan durft te wagen:
Laaglanders, zwerfvuil, lotelingen,
verjaagden uit het paradijs, die de mensen zijn,
Zo. Iedereen in Nederland in één adem gereduceerd tot zwerfvuil en lotelingen. Een bijbelse vloek uitgesproken vanaf de Cossee-troon. De dichter als profeet, de lezers als dolenden in een wereld die volgens Schröder volledig bestaat uit...
gruis, alles is gruis, niets dan gruis.
Hier loopt het volkomen uit de hand. Wat is dat toch met oude mannelijke dichters en hun obsessie met papierversnipperaars? Je ziet Schröder al voor je: een granieten kop die streng over de branding tuurt, denkend aan verval, de onvermijdelijke vergankelijkheid van het bestaan, terwijl zijn uitgever hem opbelt om te vragen waarom de dichtbundel precies 43 keer het woord gruis bevat.
En dan die slotregel:
Laat ze je in haar schoot opnemen, alsof je nooit hebt bestaan.
Je hoort de ingezonden brieven al binnenstromen: “Meneer Schröder, na het lezen van uw gedicht ben ik onmiddellijk de zee ingelopen, helaas tot mijn knieën want het was eb.”
Allard Schröder is geen dichter, maar een man die al twintig jaar poëtische epitafen schrijft voor een begraafplaats die niet bestaat. En nee, dat levert hem geen plekje op in Mount Rushmore – hooguit een verweerde plakkaat op een verlaten pier, waar ooit iemand met tegenzin een gruisende vis op heeft schoongemaakt.
Martinus Benders, 09-02-2025
Je bent aardig op dreef.