Wat voorafging: een mild glimlachende bestuurder kijkt toe hoe de door hem gebelde politie studenten die protesteren tegen een genocide bijkans een hersenfractuur slaat door ze bovenhands met de lange lat te meppen, wat helemaal niet mag.
Zou je de lessen van deze bestuurder-leraar volgen, dan zouden die waarschijnlijk gaan over het kweken van mondige studenten.
Dat is nu precies wat de psyborg is: een wezen dat in zijn eigen abstracte werkelijkheid woont, en hij is niet in staat een verbinding te leggen met de werkelijke wereld. Daarom kan hij wazig glimlachend naar fascistisch geweld kijken.
A psychopath order is funded on harvesting the energy from the trauma it inflicts. It harvests, it grows. To get out: harvest silence.
Dat schreef ik eergister op facebook. Wanneer mensen er moedwillig op uit zijn hun eigen jongeren te traumatiseren doen ze dat om een reden: trauma heeft een soort bindende, lijm-achtige werking. Het is precies dezelfde mechaniek die ook achter de ontgroeningsrituelen schuilt.
De glimlachende bestuurder belichaamt het objet petit a van het Autoritaire Apparaat — een leegte gehuld in institutionele fictie, wiens sadistische blik de Wet bekrachtigt door haar overtreding. Zijn glimlachende afwezigheid (de "psyborg" als levende dode van het Symbolische) onthult de fundamentele leugen van het pedagogische project: de productie van "mondigheid" vereist eerst de vernietiging van het vermogen tot dialectisch denken.
Hier voltrekt zich de oer-scène van het Fascisme als Todestrieb: de lange lat die hersenweefsel tot gehoorzaamheid bewerkt, is tegelijk faloforen instrument en castratiedreiging.
Wat hier plaatsvindt is een perversie van het oedipale contract. Waar de vaderfiguur normaal de wet belichaamt om sublimatie mogelijk te maken, biedt deze psyborg-leraar geen verbod aan, maar een valse dialectiek: hij sloopt eerst de symbolische orde (het verbod op geweld) om vervolgens als pseudo-redder te verschijnen. De student, nu een gebroken mirror stage doorleeft—zijn spiegelbeeld vervormd door bloed en zwelling—wordt gedwongen tot een keuze tussen twee vormen van onderwerping: de klap van de lat, of de verstikkende arm van de orde. Beiden zijn manifestaties van hetzelfde superegoïstisch imperatief: "Jij zult afhankelijk zijn."
De mechaniek is geniaal in haar perversiteit. Het trauma—een breuk in het zelf als coherent verhaal—activeert wat Ferenczi "het spraakzame lijf van de hystericus" noemde: een lichaam dat, beroofd van taal, zich vastklampt aan de eerste autoriteit die betekenis aanbiedt. De psyborg, meester in het exploiteren van deze symbolische leegte, biedt geen therapie aan, maar een pseudogemeenschap. Zijn "zalfje" is geen heling, maar een semiotische pleister die de wond infecteert met ideologie. "Kom," fluistert hij, en in die uitnodiging klinkt de echo van wat Lacan de Che vuoi? noemde—het verlangen van de Ander dat het subject tot marionet reduceert.
Hier openbaart zich het fundamentele antagonisme van de psychopathische orde: ze creëert precies de leegte die ze claimt te vullen. De klap van de lat is geen bijzaak, maar de noodzakelijke eerste daad in wat Reich een emotionele pest zou noemen. Door het rationele (prefrontale) te vernietigen, reduceert ze het subject tot een limbisch wezen—angstzweet, trillende handen, ogen die zoeken naar een Meester. En daar, in die pre-verbale staat van terreur, injecteert de orde haar gif van collectiviteit: "Wij zullen je pijn dragen." Maar dit "wij" is een spook, een significant zonder betekende, een lege huls gevuld met het gegrom van de politiehond en het geklik van handboeien.
De psychoanalytische meesterzet ligt hierin besloten: door te zwijgen, door te weigeren het trauma te laten kristalliseren tot verhaal, ontneemt het subject de orde haar zuurstof. Het is de ultieme daad van symbolische zelfmoord—niet van het subject, maar van de introjectie van de psychopaat. Zoals de wolf uit het sprookje verdwijnt wanneer het kind stopt met ademen, zo lost de psyborg op in de stilte van een geest die weigert zijn trauma tot kapitaal te maken.
Dat is echter een bijzonder lastig te beoefenen kunst. Je zou hem makkelijk kunnen verwarren met een soort Ghandi-achtige houding van ultieme geweldloosheid. Maar dan zou je de insteek niet echt goed hebben begrepen. Het gaat hier voornamelijk om het niet voeden van een bepaald systeem met de energie die dat systeem als voeding nodig heeft om te blijven groeien.
Vraag je eens af: waarom functioneert het westerse systeem als een haperende spiegel die vooral oudere generaties reflecteert die—ondanks materiële verzadiging—een chronische staat van woede cultiveren? Neem mijn vader: dertig jaar lang, van zijn vijftigste tot zijn tachtigste, leefde hij als een Sisyphus van de media, dagelijks zijn rotsblok van verontwaardiging tegen dezelfde heuvel opduwend. Zijn pensioen, zijn huis, zijn zekerheid—geen van deze significanten konden de leegte vullen die de media als een psychotische naald in zijn geest prikte. Dit is geen toeval, maar een systeemfractuur: de psychopatenorde floreert op de lagere energie van collectieve frustratie, een toxische fermentatie van onmacht die zijzelf ontwerpt en oogst.
Freud zou dit de Umkehrung ins Gegenteil noemen: een samenleving die haar burgers alles geeft behalve psychische integriteit. De media—niet langer een venster op de wereld, maar een Lacaniaanse Grote Ander die voortdurend fluistert: "Kijk hoe slecht het is, hoe onrechtvaardig, hoe jij gelijk hebt." Het is een pervers pact: in ruil voor een schijn van betrokkenheid (de boze opiniestukken, de verontwaardigde talkshows) offert het subject zijn innerlijke vrede op. De psychopatenorde, als een libidinale vampier, zuigt deze geagiteerde energie op—niet om te voeden, maar om te vermenigvuldigen.
Wat bij mijn vader zichtbaar werd, is een geïnstitutionaliseerd trauma: het superego van de laatkapitalistische samenleving eist niet langer productiviteit, maar permanente morele verontwaardiging. De media fungeert hierbij als een dubbelbind-machine. Enerzijds creëert ze een pseudo-realiteit van crisis en verval ("Alles gaat slecht!"), anderzijds biedt ze zichzelf aan als enige remedie ("Blíjf kijken!"). Het resultaat is een generatie die—zoals de alcoholist die zijn eigen vergif beheert—verslaafd raakt aan de dopaminekick van verontwaardiging, terwijl ze paradoxaal genoeg machteloosheid internaliseert.
Deze dynamiek openbaart wat Deleuze en Guattari "micro-fascismen" noemden: niet de klassieke dictatuur, maar een netwerk van zelfopgelegde boosheidsrituelen. De psychopatenorde heeft geen concentratiekampen nodig—ze heeft Facebook-commentaren, algoritmes die woede optimaliseren, en een 24/7 nieuwscyclus die conflict als norm naturaliseert. De "trol" die altijd iets verkeerd doet, is geen randverschijnsel, maar het archetype van dit systeem: een spiegel die de collectieve woede terugkaatst als een perpetuum mobile van leed.
Maar waarom blijven juist de bedeelden—de generatie met huizen, pensioenen, veiligheid—hier zo gevoelig voor? Het antwoord ligt in wat Jung de schaduw van de verzadiging noemde: een onbewust schuldgevoel over hun privilege, dat zich vertaalt in projectie. De woede is hier geen oprechte verontwaardiging, maar een afweer tegen het Reële—tegen de erkenning dat hun comfort voortkomt uit een systeem dat anderen uitsluit. De media fungeert als projectiescherm voor deze innerlijke dissonantie: "Kijk, zij zijn het probleem (de jongeren, de immigranten, de woke), niet ík."
De uitweg? Herken het patroon als een Reichiaanse emotionele plaag: een collectieve neurose die energie aftapt door valse tegenstellingen. De psychopatenorde gedijt bij polarisatie, bij het "wij tegen zij" dat rationeel denken vervangt door limbisch gegrom. Bevrijding begint met het doorbreken van de woede-feedbacklus: stop met het voeden van de trol, zowel extern (algoritmes) als intern (het superego dat schreeuwt om morele superioriteit).
Maar wees gewaarschuwd: dit systeem wil dat je vecht. Het verlangt naar je tegenstand, want conflict is zijn brandstof. De ware revolutie ligt daarom niet in woede, maar in radicale onthechting—het weigeren deel te nemen aan de dans der tegenstellingen. Zoals een zenmeester die de waanzin van de wereld aanschouwt zonder zijn ademhaling te verstoren, zo moet het subject leren de media-hysterie te observeren als een slechte theaterproductie.
Uiteindelijk is deze eeuwige woede niets meer dan een rouw om een paradijs dat nooit heeft bestaan – een gefabriceerde heimwee naar een gouden tijd die de orde zelf heeft verzonnen. Die orde, een schimmenspel van psychopaten, gedijt enkel zolang wij blijven geloven dat er iets te bevechten valt, dat hun arena van strijd echt is. Maar het ultieme verzet? Dat is een lach. Een bulderende, ongegeneerde lach om hun potsierlijke maskerade, hun holle retoriek, hun absurde machtsvertoon. In die lach brokkelt hun gezag af, smelt het weg als sneeuw in de zon.
Martinus Benders, 17-04-2025