Ik heb - eerlijk waar - nog nooit een gedicht van Paul van Ostaijen gelezen dat me zelfs ook maar matig kon bekoren. Het is mij een volslagen raadsel waarom mensen die man als een soort heilige vereren.
Het frappante is dat op een site als gedichten.nl, waar henkies en truusjes gedichten van sterren mogen voorzien, Van Ostaijen heel populair is, terwijl experimentele poëzie daar doorgaans op een enkele ster mag rekenen.
Nu voel ik hoe een sterrevende zonneschijn
vermeerdert van dit treurende getij de werkelijke pijn;
vermoeid of niet – wie kan het weten? – draagt als een stramme vrouw
de herfst zijn lustloze dagen, zonder warmte, zonder kou.
Houteriger dan dit gedicht ‘Herfst’ wordt het echt niet. Het is alsof een bedlegerige gemeentesecretaris, geveld door een griepje, zich bezint op zijn testament en besluit nog één laatste keer poëzie te bedrijven. Of neem ‘Koorts’, een gedicht waarin de dichter, zich van het zweet ontslaand, in een ongetwijfeld satijnen nachtjapon voor de spiegel staat en zich afvraagt of hij nog een slok cognac zal nemen, of toch maar zal experimenteren:
"In mijn hoofd is een dwaze molenaar geklouterd,
die één na één en langzaam, om zijn daad bewust te zijn,
zijn zakken koren uitstort. Een fijne, zachte schijn
van dof stof dwarrelt in de zon; dat geeft oneindig pijn."
Oneindig pijn aan de oren, zeker weten. Een geklouterde molenaar, een bewuste daad – en dan die slotregel! Alsof het dichterlijke genie hier met een bezemsteel in de mist staat te priemen, hopend dat het resultaat iets van poëzie oplevert. Maar het kan altijd erger.
Wanneer Van Ostaijen het echt op zijn heupen krijgt en met taal begint te jongleren alsof hij door een of andere opiumdroom wordt geplaagd, krijgen we parels als deze uit Boem Paukeslag:
"O nog niet op
stap om naar
buiten het is
nog nacht"
Het gehamer op paukeslagen en stampvoeten op de vloer klinkt als het gebonk van een dronken oom die tijdens een familiefeest in slaap is gevallen en droomt dat hij de avant-garde een zetje geeft. Boem Paukeslag is zijn bekendste gedicht, en beroemd omdat het het eerste voorbeeld is van concrete poezie hier ter lande. Of neem het magnum opus van zijn boerenkool-klankfetisjisme:
"woef woef war
ik
zag de spinazie in de borden dampen
en de menschen waren om de borden
als de winter om het vuur."
Dit is niet experimenteren. Dit is met een roestige blikschaar een sonnet aan flarden knippen en dan hopen dat de letters, op een hoopje geveegd, een betekenisvol beeld vormen. Van Ostaijen was de eerste die begreep dat je letters ook over het papier kon strooien zoals een peuter suikerklontjes.
Normalerwijze word je als dichter steeds experimenteler naar mate je ouder wordt. Maar niet van Ostaijen: die bewoog precies de andere kant op. Een mondriaan
die plots saaie landschapjes begon schilderen, in de dichtkunst kan het schijnbaar:
Golgotha
Indien de waarheid daar is
waar mijn broeder ze mij toonde,
wijlen mijn broeder Pieter-Floris; -
(hij was student in de theologie
aan een rooms-katholiek seminarie) -
Indien het Godszoon is die ging ter Golgotha
en zijn goddelijke droefenis
was de menselijke bevrijdenis,
dan is het Vlaamse Volk Gods uitverkoren
volk, omdat het ging als de goddelijke vrucht uit David's huis geboren
zijn steile Golgotha, gekruisigd
werd en in de dood behuizigd.
Maar God was in zijn zoon de goddelijkheid
van de herrijzenis;
zó zal ook God zijn in onze strijd
tot de bevrijdenis.
De man heeft zich naar het eind van zijn leven opgesloten in de suffe retoriek van een Vaticaans jaarverslag. De ‘experimentator’ is een gelovige geworden, de anarchist een pathetische apostel van een denkbeeldige Vlaamse martelarencultus.
Is het toeval dat Van Ostaijen kort daarna in een sanatorium belandde? Nee, natuurlijk niet. Dit gedicht is het sanatorium. Dit is de laatste stuiptrekking van een dichter die niet langer wist hoe hij zijn waanzin vorm moest geven en zich dan maar overgaf aan de grootste waanzin van allemaal: de overtuiging dat het Vlaamse volk het uitverkoren volk is, Vlamingen als de nieuwe Christus.
*
Op naar een andere vlaming, Bart Moeyaert
Bart Moeyaert is een Jan Arends die zijn hele leven naar Candlelight heeft zitten luisteren in plaats van Kafka, dit omdat moderne mensen menen dat de dichtkunst een soort goedkope versie van Tinder is. Het hedonisme mocht zegevieren, de mooie mensen hadden de slag gewonnen - de ene na de andere bundel over de liefde mag het licht zien, want de tijd dat het liefdesgedicht het moeilijkste was wat de dichter uit de pen kon krijgen is reeds lang voorbij.
Bekentenis
Ik mag je.
Nee. Ik mag je niet.
Ik moet je. Dat bedoel ik.
Ik heb je lief.
Nee. Heb ik niet.
Ik word je lief. Dat voel ik.
Ik ga met jou.
Nee. Ga ik niet.
Ik sta je bij. Beloof ik.
Tot dusver gaat het goed. Je hoort er een beetje het stramien van 500 miles van the Proclaimers in:
Maar dan slaat het noodlot toe. Niets klinkt op zichzelf als houteriger dan ‘Ik hou van jou’.
Ben stapel op je.
Hou je vast.
Ik. Hou. Van. Jou.Geloof ik.
Moeyaert is nog dichter genoeg om zich bewust te zijn van die houterigheid. Maar alles dient bij hem uiteindelijk het Tinderige. Even die o zo herkenbare liefheid projecteren op de ander, zodat je meer kans hebt op een kusje. Even een flikkerend schermpje bespelen met de juiste vibe, even het ik ben gevoelig maar niet te moeilijk-imago perfectioneren.
En daar sta je dan, met je robotachtig IK HOU VAN JOU. Een verklaring zo prefab, zo klinisch in al zijn gespreide segmenten, dat je de mechanische stemband bijna hoort kraken. Waarom klinkt Ik hou van jou zo pijnlijk houterig? Omdat het geen beweging toelaat, geen twijfel, geen vrije ademruimte. Het is een synthetisch gevoel, voorverpakt en vacuüm gezogen.
Er zit meteen iets bezitterigs in die verklaring. Hou je vast! Waarom? Dreigt de liefde al te verdampen? Wat is dit voor paniekreactie? Er moet auw auw gehouden worden, want er is geen echte beweging, geen organische aantrekkingskracht—alleen een geforceerde behoefte aan bevestiging. Dit is de liefde als geformatteerde data: strak omlijnd, in kant-en-klare segmenten te verorberen door mensen die niets meer geloven en daarom constant bevestigd moeten worden.
Maar zoals Van Ostaijen van kinderachtige knipsels naar uitverkoren predikant bewoog, zo beweegt Moeyaert van kinderlijk gesnik naar de zachte tirannie van het al te toegankelijke. Waar Ostaijen tenminste nog de charme had van een charlatan die in zijn eigen wartaal begon te geloven, heeft Moeyaert de flair van een influencer die de juiste pasteltint bij zijn poëzie zoekt.
Zijn dichterschap is een algoritme, een reeks exact gedoseerde prikkels die de lezer niet uitdaagt, maar bevestigt. Geen emotionele schokgolven, geen chaos, geen noodzaak—alleen de illusie van diepgang, de kunst van het bijna voelen. Een half opgeblazen ballon van sentiment, zorgvuldig opgehangen in het Ikea-liefdeslandschap waar het altijd net iets te behaaglijk is.
En zo wordt de poëzie van Moeyaert het literaire equivalent van een lavalamp: mooi om naar te kijken, rustgevend zelfs, maar zonder substantie, zonder echte hitte. Een eeuwig golvende massa van voorspelbare emoties, perfect om jezelf even in te spiegelen, tot je ontdekt dat het spiegelbeeld helemaal niets terugzegt.
Martinus Benders, 16-02-2025
Ik hou van jou.