Nog zo’n nare roddel die over me circuleerde online: ik zou de Kaneelfabriek hebben opgericht omdat ik zo graag uitgeverijtje zou spelen en anderen mijn superieure smaak opdienen. In werkelijkheid wilde geen enkele grachtengordeluitgever me nog uitgeven en had ik dus geen keus. Ik had namelijk wel bij zo’n klein poëzie-uitgeverijtje aan kunnen kloppen, maar die passen weer niet bij mijn ambities: daar zou ik die dikke filosofische boeken niet kwijt hebben gekund. Geloof mij, niemand zou minder graag uitgeverijtje spelen dan ik. Toch heb ik van al die mensen die door de Kaneelfabriek werden aangedragen (niet door mij dus) de boeken gratis en voor niks vormgegeven en van een omslag voorzien, wat uiteindelijk betekende dat het me een hele hoop werk heeft gekost, en mijn ‘smaak’ was het verder allemaal niet, op Tijs van Bragt na, maar die wilde zo graag bij het Status Quo horen dat hij me niet eens op zijn festivalletje programmeerde of zelfs maar uitnodigde. Kortom, gekkenwerk, eigenlijk. En stank voor dank ook, want vroeger of later beginnen ze ook nog met allerlei achterklap achter je rug om, en zo help je zelf snel iets om zeep door het aannemen van een framing – of denken ze dat ik gratis werk ga verrichten voor mensen die over me roddelen?
De Kaneelfabriek gaat ermee stoppen. Ik mag van Ruud nog één bundel uitgeven en daarna is het met uitgaven gedaan. Ik ben Ruud dankbaar voor alles wat hij voor mij en de Kaneelfabriek wist te doen: zaken hadden wellicht beter gelopen als ik meer de leiding op me had genomen, maar zoals gezegd is dat helemaal mijn ambitie niet: ik wil geen uitgeverij zijn voor Nederlandse dichters. Ik wil alleen maar zelf ongestoord kunnen schrijven zonder overmatige commerciële druk.
Het mag toch bekend heten dat ik van mening ben dat er een handvol goede dichters zijn geweest door de geschiedenis heen in deze contreien. Als je dan vervolgens doet alsof het mijn smaak zou zijn als er mensen bij een uitgeverij verschijnen bij wiens oprichting ik betrokken was – dan begrijp je klaarblijkelijk niet hoe de vork in de steel zat. Maar dat was dus het basale probleem van de Kaneelfabriek: hij bestond, maar noch ik noch Ruud hadden de tijd en wil om uitgeverijtje te spelen. Het was dus een uitgeverij zonder leiding, als een soort schip dat op drift was. Ik vond dat wel iets anarchistisch hebben, maar juist dat stellen mensen in Nederland weinig op prijs.
Je kunt toch gewoon je eigen boek uitgeven? Ja, maar dat ‘mag’ weer niet van het Letterenfonds. Ze hebben zelfs een of andere bizarre eis dat er ‘minstens 300 exemplaren’ van een dichtbundel moeten worden gedrukt, anders mag je niet eens meedoen daar. Bedenk je eens hoe krankzinnig die eis is in een omgeving waar 99% van de uitgeverijen Print on Demand uitgeven bij de drukstraat van het Centraal Boekhuis. Dat betekent dat ze allemaal liegen, ook die zgn ‘grote uitgeverijen’, die overigens ook nog eens voor een deel dat Centraal Boekhuis in bezit hebben, en dus van al die Print on Demand zodanig profiteren dat ze het zich kunnen veroorloven de markt te overspoelen met commerciële rommel. Je zit dus als kleine uitgever steeds gedwongen de concurrentie te spekken. Mooie boel is dat.
Goed, door naar Roethke. Ik ontving ondertussen het enige boekwerk dat in het Nederlands van Roethke te verkrijgen is momenteel: 5 gedichten vertaald door Katelijne de Vuyst, uitgegeven door Druksel in Gent. Een zoektocht leerde inmiddels dat men de Vuyst volhing met allerlei vertaalmedailles: tot Europees niveau aan toe, de Europese vertaalprijs, toe maar. Zijn het daarom ook hele goede vertalingen? Helaas, dat is dus helemaal niet zo. Laat ik even demonstreren waarom:
Allereerst snap ik er totaal niets van waarom je ‘vijf gedichten’ van Roethke uit drie verschillende bundels presenteert, gedichten die zo uit hun verband worden gerukt en die vaak nu naar iets verwijzen wat niet langer aanwezig is. Het is weinig ambitieus om maar vijf gedichten te vertalen: mag ik naar de reden vragen waarom het allemaal zo summier moest?
Dan naar de vertaling zelf. Lees even mee:
"Solace of kisses and cookies and cabbage" opent het eerste Roethke-gedicht. "Troost van kussen en koekjes en wittekool" maakt De Vuyst ervan. "That fine fuming stink of particular kettles" vervolgt Roethke (een prachtige subtiele rijmvorm – cabbage, kettles). Wat maakt De Vuyst ervan? "Heerlijk walmende stank uit sommige pannen." Daarmee heeft ze van cabbages-kettles om volslagen onverklaarbare reden wittekool-pannen gemaakt, een totaal bizarre vertekening.
In het Engels kan "cabbage" verwijzen naar kool in het algemeen, maar meestal wordt er specifiek witte kool (of soms groene kool) mee bedoeld. In bredere zin kan het ook gewoon "kool" betekenen, maar als het over rode kool, savooikool of Chinese kool gaat, wordt dat vaak expliciet vermeld, zoals "red cabbage," "savoy cabbage," of "Chinese cabbage." Maar die keuze voor het compleet specifieke "wittekool" is hier vreemd en zelfs misleidend. Roethke’s "cabbage" draagt namelijk een bredere symbolische lading; het roept niet alleen een algemeen beeld van eenvoudige, huiselijke geuren op, maar versterkt ook de subtiele, speelse rijmvorm met "kettles." Door dit te vertalen als "wittekool" en "pannen," verliest De Vuyst niet alleen de klankrijm, maar beperkt ze ook de betekenis door het specifieke karakter van "wittekool" op te leggen, terwijl "kool" algemener en rijker aan interpretaties blijft.
Het probleem met de vertaling gaat verder dan alleen woordkeuze: er ontstaat een verschuiving in sfeer en context. Roethke’s beelden in hun oorspronkelijke vorm roepen een typisch Amerikaans, licht nostalgisch keukentafereel op. Door eenzijdig te kiezen voor "wittekool" en "pannen," wordt het beeld beperkt tot een Nederlandstalige lezing die geforceerd huiselijk en zelfs ouderwets aandoet, iets wat niet per se in Roethke’s bedoeling ligt.
De volgende regel is nog ernstiger. Het is vertaaltechnisch zo’n vergrijp dat ik onder normale condities al niet meer verder had gelezen. Het is onvergeeflijk om ketels hier in pannen te veranderen, omdat Roethke het over een zeer specifieke zintuiglijke waarneming heeft: het feit dat die (fluit)ketels op het vuur een bepaalde ‘stink’ hadden, een geur die pannen niet hebben. Dat is waarom Roethke hier die ketels ten tonele voert – en dat haal je als vertaler gewoon doodleuk weg? Kom even.
Vervolgens krijgen we "Muttony tears," een beeld zo prachtig als het absurdistische huwelijk tussen schapenvlees en muiterij. Een beeld dat suggereert dat zelfs de meest volgzame dieren hun tranen kunnen laten vloeien in een soort subtiele, wollige opstandigheid. En wat krijgen we in de vertaling? Schaapse tranen. Niet "opstandige schapentranen," geen greintje rebellie of vlezige absurditeit, maar gewoon schaapse tranen – alsof we hier de troosteloze uiting lezen van een mak lammetje dat verdwaald is in een Albert Heijn-reclame.
Dan hebben we de frigidaire:
Muttony tears falling on figured linoleum, Frigidaires snoring the sleep of plenty
In het origineel snurkt deze koele reus als een metgezel van overvloed, een waar stilleven van kapitalistisch consumeren. Maar onze vertaler maakt hiervan iets zonder enig gewicht: IJskasten die de slaap van overvloed snorren, waarmee ze de constructie te concreet maakt en voorts een raar poezenbeeld het gedicht in laat sluipen. De keuze om Frigidaire letterlijk te vertalen als IJskast is begrijpelijk, maar daarmee gaat ook een stuk van de specifieke sfeer verloren. In het Engels roept Frigidaire namelijk een beeld op van een ouderwetse, iconische koelkast – iets dat in het geheugen gegrift staat als symbool van overvloed en luxe in het midden van de 20e eeuw.
Dan opnieuw een hoogtepunt in deze exercitie in banaliteit: "Kus me, kus me snel, vrouw van verdwenen wijsheid." Wat in het Engels klinkt als een wanhopige smeekbede aan een ongrijpbare muze, verwordt hier tot iets wat je je als een lollige tekst op een schoudertasje in een hippe vintagewinkel zou kunnen voorstellen. "Vrouw van verdwenen wijsheid," wat een inspiratieloze keuze. Waar het origineel mysterieus en uitdagend klinkt, hebben we hier eerder te maken met de taal van een galmende leegte. Alsof men een goddelijke figuur aanroept en alleen de echo van een lege plastic boodschappentas terugkrijgt.
De volgende ramp dient zich alweer aan in de opvolgende regel: Bring me my hat, my umbrella and rubbers! vertaalt ze als: Breng me mijn hoed, mijn paraplu en overschoenen.
(zonder dat dit door rijmdwang wordt veroorzaakt, ook nog!)
Een hemeltergend misverstand. Het woord rubbers in het Engels heeft een veel bredere en meer speelse connotatie dan overschoenen in het Nederlands, wat meteen de associatie oproept van oude, saaie regenbescherming. Rubbers kan zowel naar rubberen laarzen verwijzen als naar condooms, en die dubbelzinnigheid geeft het origineel een knipoog en een humoristische lading die volledig verloren gaat met de vertaling overschoenen.
In het origineel voegt rubbers een suggestieve, ondeugende toon toe aan een verder serieus en filosofisch gedicht, wat een vleugje onverwachte luchtigheid en dubbelzinnigheid creëert.
De afsluitende strofe laat ons, tragisch genoeg, niet beter achter. "Omwikkel me met Licht! O Werveling! O Wrede Liefde!" Is dit een bede om transcendentie of om een nieuwe sjaal van de Zeeman? "Omwikkel" roept hier eerder het beeld op van een dikke trui tegen de herfstkou dan van een profetisch licht dat je van je aardse kwellingen verlost.
Kortom, dit gedicht is verre van goed vertaald. De gemaakte keuzes zijn soms gemakzuchtig en soms volslagen onbegrijpelijk. De twee meest wezenlijke ankers van dit gedicht – die bedwelmende geur van de keteltjes en het ondeugende spel rond de rubbers – vormen samen een subtiele, speelse connectie die de onderlaag van het gedicht draagt. In deze vertaling blijft daar echter niets van over; wat in het origineel een betoverende balans is tussen huiselijkheid en humor, tussen het alledaagse en het ondeugende, wordt hier verzwolgen door platgetreden taal en gemakzuchtige keuzes. Een gedaante van het gedicht is er nog wel, maar de ziel? Die is ver te zoeken. En dat is niet alleen jammer – dat is een gemiste kans van formaat.
Misschien kan de Vuyst inderdaad prachtig proza vertalen, dat weet ik verder niet. Maar wat betreft Roethke slaagt ze erin om elk sprankje magie te laten verdrinken in de weeïge spruitjesgeur van een vertaling die de tijd beter had kunnen doorbrengen als onderzetter.
Martinus Benders, 13-11-2024
Wat een povere vertaling, inderdaad. Waarom überhaupt moderne Engelse poëzie vertalen, 99% van de lezers kent alle woorden. Laat ze Chaucer vertalen.