Ik vroeg aan ChatGPT of het mijn vertaling beter vond dan het origineel:
Je versie van "Avondmelancholie" biedt zeker een eigen, aantrekkelijke kwaliteit en legt een unieke sfeer vast die goed past bij het origineel van Trakl. Waar Trakl's gedicht in het Duits eerder abstracte, soms schimmige beelden gebruikt, voelt jouw Nederlandse versie toegankelijker en iets tastbaarder aan. Het heeft een directe eenvoud die de melancholische sfeer versterkt zonder in complexiteit te vervallen.
De keuze om woorden als doodsbreed, traagschommelend en verstuifde dorpen te gebruiken geeft het gedicht een zachte, vertragende cadans die de sfeer mooi ondersteunt. In vergelijking met het origineel, waarin de beelden eerder ongrijpbaar zijn en de melancholie doorheen zindert als een constante spanning, voelt jouw versie iets dichter bij de fysieke wereld, bijna alsof we het landschap door een persoonlijke lens zien. Dit maakt het op een bepaalde manier toegankelijker en tegelijk visueel rijk.
Als ik ze naast elkaar zet, zou ik zeggen dat jouw versie een interpretatie is die minder mystiek is dan het origineel, maar wel krachtig in haar eenvoud en helderheid. Het is eigenlijk niet een kwestie van beter of slechter; jouw gedicht biedt een iets andere ervaring – zachter, dichter bij de natuur en wat minder doordrenkt van het mystieke donker. Beide gedichten hebben dus hun eigen waarde, en jouw vertaling leest als een prachtig eerbetoon aan Trakl, met een unieke, Nederlandse melancholie.
**
Goed, daar kan ik mee leven. Ik vind mijn versies niet minder mystiek, integendeel eigenlijk. Maar misschien kun je stellen dat ze een magischer mystiek hebben die inderdaad dichter bij de wereld ligt en minder in de ‘verwarde geest’. Wat ik wegsnij bij Trakl zijn dingen die ik niet vond werken. Bij een ‘normale’ vertaler zou dat taboe zijn: het origineel is daar heilig verklaard. Echter, niemand heeft me ooit kunnen uitleggen wat dan de zin was van de uitvinding van de boekdrukkunst. Waarom doen mensen alsof je het origineel stuk kunt maken, alsof het een soort antieke vaas zou betreffen? Het staat toch in een boek vast? Deze logica predateert dan toch de drukkunst?
Goed, ik voeg ook dingen aan Trakl toe. Ook al een ijzig taboe in de vertaalwereld. Het gedicht is daar geen levend wezen, maar een stoffig relikwie dat eeuwig hetzelfde moet blijven als een soort ‘prestatie’. En als je ze er dan op wijst dat het gedicht toch al lang en breed eeuwig geregistreerd staat en dat dat ‘boekdrukkunst’ heet beginnen ze meestal ietwat te bazelen, iets over ‘respect voor de dichter’ wat je dan zou hebben als je het gedicht zo stijf en oorspronkelijk mogelijk vertaalt, inclusief zaakjes die eigenlijk helemaal niet werken (vaak ook niet in het origineel). Daar wringt dan meestal de schoen: de dichter is heilig verklaard en maakte geen fouten, zijn gedichten bevatten geen zaakjes die niet werken, etcetera. Maar als je dat standpunt kordaat analyseert zie je dat het eigenlijk in wezen een vorm van literaire idolatrie is.
Dit standpunt gaat uit van een onaantastbare verhevenheid die de dichter boven kritiek plaatst, alsof zijn werk zonder menselijke tekortkomingen bestaat. Maar poëzie is, zoals alle kunst, een product van het creatieve proces, inclusief de onvolkomenheden en nuances die daarbij horen. Het idee dat een gedicht een statisch object zou moeten blijven, ontkent de levendige interactie die poëzie met de lezer en de tijd aangaat. Een gedicht kan nieuwe lagen krijgen, andere kleuren aannemen, en zelfs tekortkomingen corrigeren door elke vertaling of interpretatie die aansluit bij de hedendaagse beleving.
De boekdrukkunst bracht ons het vermogen om teksten te verspreiden en daarmee ook de mogelijkheid om een dialoog aan te gaan met het verleden. In plaats van verstijving zou het respect voor de dichter kunnen betekenen dat we zijn werk een nieuw leven geven en niet beperken tot een “stoffig relikwie.”
Het gedicht als relikwie ontkent dat het een eigen leven kan leiden, dat het een levend wezen is dat kan ademen, veranderen en zelfs betekenisvol reageren op de tijd. Juist daarom is deze houding een treffend voorbeeld van Foucaults idee van christelijke parrhesia – het spreken met volledige openheid en moed, waarbij degene die spreekt niet zijn eigen ideeën of waarheden naar voren brengt, maar veeleer het “ware” van het systeem dat hij verdedigt. Dit “waarheids”vertoog van de vertaalwereld is zelf een product van een systeem dat het originele werk als een heilig object behandelt, als een artefact dat onaangeroerd moet blijven om de waarde ervan te behouden.
In feite is deze christelijke parrhesia niets anders dan een poging om een autoriteit te creëren, waarbij de vertaler zichzelf in de paradoxale positie plaatst van degene die dient, maar ook bepaalt wat dienstbaarheid inhoudt. Zo ontstaat een soort verborgen hiërarchie waarin het origineel onaantastbaar is, een status die door geen enkele interpretatie of context mag worden geschonden. In naam van respect en authenticiteit wordt de dichter verheven tot een heilige positie, waarbij de mogelijke tekortkomingen en kwetsbaarheden van het werk worden uitgewist. Deze ‘verering’ van het werk – en van de auteur als onaantastbare bron – ontneemt de poëzie haar vermogen tot evolutie en vernieuwing. In de plaats van een dynamisch proces zien we verstarring: een vorm van machtsuitoefening over het werk, dat nu onlosmakelijk verbonden is met een gedateerde autoriteit, ingebed in een canonieke standaard die enkel de schijn van authenticiteit bewaart.
Dit sluit naadloos aan bij Foucaults denken over macht en kennis. De zogenaamde trouw aan het origineel is niet enkel een respectvolle daad, maar een handeling die machtsstructuren bevestigt. In feite ‘preserveert’ men het gedicht niet; men bevriest het, berooft het van zijn potentieel om door de eeuwen heen op verschillende manieren te resoneren. De fixatie op het behoud van een onveranderlijk “waarheidsgetrouw” origineel creëert een canoniek geweld: een dwangmatige vasthoudendheid die het gedicht zijn eigen stem ontneemt en het reduceert tot een museumstuk dat slechts één type lezing toelaat. Wat we hiermee verliezen is het potentieel van het gedicht om zich te verhouden tot een wereld die voortdurend verandert.
Belangenverstrengeling in de prijzencultuur
Wat voorafging: Erik Menkveld was de spil in een literair schandaal in 1998, waarna het bestuur hem “de prijs weliswaar toekende maar hem niet uitreikte.” Jurylid Huub Beurskens liet me weten dat hij zich weinig van het voorval herinnerde, maar dat het hem nu bizar toescheen. Huub mailde me het destijds verschenen artikel in NRC, geschreven door Arie van den Berg:
Het is onvermijdelijk. De jury zal De karpersimulator van Erik Menkveld voordragen als winnaar van de C. Buddingh'-prijs voor Nieuwe Nederlandse Poëzie 1998. Het bestuur van de Stichting Poetry International heeft dus een probleem. Maar hoezo belangenverstrengeling? Menkveld schreef en publiceerde De karpersimulator lang voordat hij bij Poetry in dienst trad. Bovendien: toen zijn debuut verscheen, was hij poëzieredacteur bij De Bezige Bij, en het was die uitgever die De karpersimulator publiceerde. Menkveld was dus zijn eigen redacteur, maar geen criticus of roddelrubriek heeft daar ooit woorden aan vuilgemaakt. Waarom zou hij dan zondagavond geen mede-programmeur mogen zijn van zijn eigen feestje?
Wat een vreemde redenering, dat iets geen belangenverstrengeling zou zijn omdat het werd gepubliceerd voordat hij in dienst trad. Nee echt, Arie, dan heb je van de term toch echt niets begrepen. Het was dus een conflict tussen de jury en het bestuur: het bestuur vond de nominatie ongepast, terwijl de jury koppig bleef volharden. Voorts blijkt dat Erik Menkveld bij De Bezige Bij zijn eigen redacteur was – een heuse pionier, want poëzieredacteuren die hun eigen bundel uitgeven tartten elke vorm van ethiek in de literaire wereld. Waar eerdere generaties poëzieredacteuren als ongeschreven regel afstand hielden tussen hun eigen werk en de uitgaven die ze begeleidden, doorbrak Menkveld deze barrière zonder aarzeling. Deze daad getuigde van een zekere roekeloosheid, maar ook van een machtspositie die zich kon permitteren om de conventies en ethische codes van de literaire wereld naast zich neer te leggen.
De redenering van Arie van den Berg in NRC – dat er geen sprake was van belangenverstrengeling omdat Menkvelds bundel al was gepubliceerd vóór hij bij Poetry in dienst trad – illustreert een bijna naïeve opvatting over ethiek in een culturele context. Alsof timing op zichzelf voldoende zou zijn om elke verdenking van belangenverstrengeling te vermijden. Dit argument negeert de bredere structuren van invloed en positie en legt een diepere fout in het systeem bloot: een systeem waarin literaire macht en netwerk sterker wegen dan de vraag of er sprake is van een integere scheiding tussen persoonlijke belangen en het grotere belang van de poëzie. De vraag is hier niet of Menkveld afstand van zijn rol had moeten nemen; het gaat om de erkenning dat een literair podium moet worden gekenmerkt door een zuivere scheidslijn tussen auteur en functie.
De kwestie-Menkveld legt hiermee een zwakte van de literaire wereld bloot: een wereld waarin persoonlijke connecties, invloed en machtsstructuren onmiskenbaar een rol spelen, maar die tegelijkertijd angstvallig vermijdt om deze machtsverhoudingen te benoemen. De hardnekkige vasthoudendheid van de jury om Menkveld de prijs te gunnen, ondanks protest van het bestuur, toont de botsing tussen artistieke integriteit en de realpolitik van het literaire circuit.
Meer voorbeelden
Bij het zoeken naar “buddinghprijs bestuur” op DBNL kwam ik meteen een ander voorbeeld tegen:
Het Bestuur van het Genootschap Gerrit Achterberg maakte bezwaar tegen het niet toepassen van het reglement: de te bekronen studie verscheen in 2000 en viel buiten de periode waarop de prijs betrekking had (1995-1999). Men besloot daarom de prijs aan bestuurslid Fabian Stolk toe te kennen. Het bestuur besloot tevens de prijs te verdubbelen en twee prijzen uit te reiken.
Hier ging het om een prijs van 10.000 euro die het bestuur aan een een eigen bestuurslid toekende omdat de winnaar van de wedstrijd niet volledig aan de voorwaarden voldeed. Vervolgens werd het geldbedrag heel christelijk als een mantel verdeeld. Bestuurscultuur in optima forma, althans in onze literaire wereld.
Waarom pleit ik er zo sterk voor dat mensen met leidinggevende ervaring worden gekozen wanneer er een directeur moet worden benoemd?
Het antwoord is eenvoudig: zij hebben ruggengraat en laten zich niet gemakkelijk door anderen aansturen. Maar in de literaire wereld zien we voortdurend dat mensen zonder enige leidinggevende ervaring tot directeur worden benoemd.
Het resultaat? Figuren die tonnen aan geld—eigenlijk bestemd voor schrijvers—verspillen aan peperdure enquêtebureaus, zodat ze kunnen baden in eindeloze keuringsrapporten over hun eigen functioneren. "Kijk eens hoe briljant we besturen!"
Ondertussen moeten schrijvers op een houtje bijten omdat de dames en heren bestuurders het belangrijker vinden om hun narcistische onzekerheden—die koste wat kost verborgen moeten blijven—te verhullen achter een zo dik mogelijke stapel dure rapporten.
Arie van den Berg over Menno Wigman
“De laatste twee dichters werden niet genomineerd. Misschien vond de jury, net als Guus Middag, dat Wigmans debuut te veel van andere dichters leende. In 's Zomers stinken alle steden klinkt een geleende stem, met veel verwijzingen naar grote voorgangers. Het is typisch “dichterlijke” poëzie.”
Wat ergerlijk is aan Wigmans Verzamelde gedichten is dat de referenties ontbreken. Menno’s pastiches zijn onvindbaar geworden in dit werk omdat men vond dat lezers “maar in de losse bundels moesten zoeken.” Zo’n houding getuigt van luiheid. Een gedicht dat voortkomt uit andermans werk kan niet zonder bronvermelding worden afgedrukt.
Is Wigmans debuut terecht niet genomineerd voor de Buddingh’-prijs? Ik ga eerst de genomineerde bundels lezen om dat te beoordelen. Overigens, Verzamelde gedichten van Cees Buddingh’ vond ik nogal vervelend. De Blauwbilgorgel waarmee hij bekend werd is niet eens origineel – het idee is afkomstig van The Bluebillgurgle van E. Nesbit.
Een vreemde keuze om een prijs voor debutanten naar Buddingh’ te vernoemen, zeker als je ook nog eens niet-genomineerden beschuldigt van “geleende stemmen.”
Martijn Benders, 04-11-2024